Tek başına seyahat etmek istiyor.
- Hij reist graag alleen.
Onu tek başına yapsın.
- Laat hem het alleen doen.
Kütüphanede yalnızdılar.
- In de bibliotheek waren ze alleen.
Buraya yalnız mı geldin?
- Ben je hier alleen heen gekomen?
Ben sadece söylüyorum!
- Ik zeg het alleen maar!
Cennet ve cehennem sadece insanın kalbinde bulunur.
- Hemel en hel bestaan alleen in het menselijk hart.
Du musst lediglich das Zimmer aufräumen.
- Je hoeft alleen maar je kamer schoon te maken.
Das liegt daran, dass du nicht allein sein willst.
- Dat is omdat je niet alleen wilt zijn.
Allein gehe ich nicht ins Kino, weil ich nach dem Film gern mit jemand darüber spreche.
- Alleen ga ik niet naar de cinema, want na de film wens ik die graag te bespreken met iemand.