She is not afraid of anything. - Ze is nergens bang voor.
She is not afraid of anything.
Ze is nergens bang voor.
I'm afraid of earthquakes. - Ik ben bang voor aardbevingen.
I'm afraid of earthquakes.
Ik ben bang voor aardbevingen.
They're all scared of him. - Ze zijn allen bang voor hem.
They're all scared of him.
Ze zijn allen bang voor hem.
Tom used to be scared of me. - Tom was vroeger bang voor mij.
Tom used to be scared of me.
Tom was vroeger bang voor mij.