Tek başına seyahat etmek istiyor.
- Hij reist graag alleen.
Onu tek başına yapsın.
- Laat hem het alleen doen.
Onu yalnız bırakamam.
- Ik kan hem niet alleen laten.
Buraya yalnız mı geldin?
- Ben je hier alleen heen gekomen?
Cümleler bize çok şey öğretir. Sadece kelimelerden daha fazlasını.
- Zinnen leren ons veel. Meer dan woorden alleen.
Cennet ve cehennem sadece insanın kalbinde bulunur.
- Hemel en hel bestaan alleen in het menselijk hart.
Du musst lediglich das Zimmer aufräumen.
- Je hoeft alleen maar je kamer schoon te maken.
Sie hat ihren Sohn allein im Auto gelassen.
- Zij heeft haar zoon alleen in de auto achtergelaten.
Ein Unglück kommt selten allein.
- Een ongeluk komt zelden alleen.