Onu tek başına yapsın.
- Laat hem het alleen doen.
Tek başına seyahat etmek istiyor.
- Hij reist graag alleen.
Onu yalnız bırakamam.
- Ik kan hem niet alleen laten.
Seninle biraz yalnız konuşabilir miyim?
- Kan ik even alleen met je spreken?
Bu saçma. Sadece bir ahmak buna inanabilir.
- Dat is absurd. Alleen een dommerik kan dat geloven.
Cümleler bize çok şey öğretir. Sadece kelimelerden daha fazlasını.
- Zinnen leren ons veel. Meer dan woorden alleen.
Du musst lediglich das Zimmer aufräumen.
- Je hoeft alleen maar je kamer schoon te maken.
Das liegt daran, dass du nicht allein sein willst.
- Dat is omdat je niet alleen wilt zijn.
Er hat für sich selbst beschlossen, dass er allein dort hingehen wird.
- Hij heeft voor zichzelf beslist dat hij daar alleen zou gaan.