Du musst die Schuhe ausziehen, ehe du in ein Haus hineingehst.
- Je moet je schoenen uittrekken voordat je een huis binnengaat.
Der Bauer ging in den Schweinestall hinein.
- De boer ging de varkensstal binnen.
Wir müssen die Arbeit innerhalb eines Tages tun.
- We moeten het werk binnen een dag doen.
Wir können innerhalb einer Woche ausliefern.
- We kunnen leveren binnen een week.
Jemand schubste mich nach innen.
- Iemand duwde mij naar binnen.
Das Auditorium ist innen vollständig mit Holz verkleidet.
- Het auditorium is binnen helemaal met hout bekleed.