Tek başına seyahat etmek istiyor.
- Hij reist graag alleen.
Onu tek başına yapsın.
- Laat hem het alleen doen.
Onu yalnız bırakamam.
- Ik kan hem niet alleen laten.
Kütüphanede yalnızdılar.
- In de bibliotheek waren ze alleen.
Cümleler bize çok şey öğretir. Sadece kelimelerden daha fazlasını.
- Zinnen leren ons veel. Meer dan woorden alleen.
Sadece annem beni gerçekten anlar.
- Alleen mijn moeder begrijpt me echt.
Du musst lediglich das Zimmer aufräumen.
- Je hoeft alleen maar je kamer schoon te maken.
Das liegt daran, dass du nicht allein sein willst.
- Dat is omdat je niet alleen wilt zijn.
Allein gehe ich nicht ins Kino, weil ich nach dem Film gern mit jemand darüber spreche.
- Alleen ga ik niet naar de cinema, want na de film wens ik die graag te bespreken met iemand.