Onu tek başına yapsın.
- Laat hem het alleen doen.
Tek başına seyahat etmek istiyor.
- Hij reist graag alleen.
Kütüphanede yalnızdılar.
- In de bibliotheek waren ze alleen.
Yalnız yaşamaya dayanamıyorum.
- Ik kan het niet verdragen om alleen te leven.
Sadece annem beni gerçekten anlar.
- Alleen mijn moeder begrijpt me echt.
Cümleler bize çok şey öğretir. Sadece kelimelerden daha fazlasını.
- Zinnen leren ons veel. Meer dan woorden alleen.
Du musst lediglich das Zimmer aufräumen.
- Je hoeft alleen maar je kamer schoon te maken.
Das liegt daran, dass du nicht allein sein willst.
- Dat is omdat je niet alleen wilt zijn.
Ein Unglück kommt selten allein.
- Een ongeluk komt zelden alleen.